Masohi

De Molukse gemeenschap is sterk verbonden met het KNIL, het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Dit heeft het zowel in de oorlog alsook daarna in de periode 1945-1949 hard te verduren gehad. In te voegen in de pagina MASOHI (hoofdmenu)

Over de Molukkers en de Molukken in de periode 1942-1949

Voorgeschiedenis.
De positie van de Molukkers en de Molukken in de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië (1942-1945) en de periode van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd (1945-1949) kan onmogelijk begrepen worden zonder verder terug te kijken in de geschiedenis. De relatie tussen de Molukkers en de Nederlanders dateert reeds van het begin van de 17e eeuw, toen de Verenigde Oostindische Compagie (VOC) de Portugezen als bezetter van de Molukse eilanden verjoeg en er handelsnederzettingen vestigde. Doel van de handel was de plaatselijke Molukse bevolking voor zich te laten werken om het alleenrecht te krijgen op de handel in specerijen o.a. kruidnagelen, pepers en nootmuskaat. Deze specerijen, die toen nergens anders op de wereld groeiden, werden in Europa gebruikt als medicijn, het eten te conserveren en op smaak te maken. Vóór de komst van de VOC werden de specerijen middels Chinese, Indiase, Arabische en Italiaanse handelaren naar Europa gebracht. Iedereen moest wat verdienen en het product werd ‘peperduur’. Middels handelsnederzettingen en gedwongen leveringen wilde de VOC alle tussenhandel uitschakelen. Van grote invloed werd de rol van de religie. De VOC nam ook de bekering ter hand en de kerk zorgde er voor dat een groot deel van de Molukkers het protestant-christelijke geloof zou overnemen. In 1930 was circa 54% van de bevolking van Ambon christelijk; 46% was islamitisch. Op Haruku en Saparua lagen deze percentages zelfs hoger; Nualaut was bijna geheel christelijk.
Reeds in de 17e eeuw rekruteerde de VOC Molukkers voor het leger omdat zij bekend stonden als goede krijgers. Naarmate de Nederlanders hun macht ook over de andere eilanden van de archipel wilden uitbreiden, was de behoefte aan goede soldaten groot. Het feit dat vele Molukkers christenen waren maakte het werven alleen maar meer aantrekkelijk. Voor de Molukkers was het in dienst treden dé manier om te ontsnappen aan de armoede op de eilanden. Bovendien bracht het status met zich mee. Al snel werden Molukkers door het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) ingezet in de gehele archipel. Daarnaast vonden vele Molukkers emplooi binnen het koloniale bestuursapparaat als ambtenaar. Gedurende de eerste decennia van de twintigste eeuw werd de relatie tussen Nederlanders en christelijke Molukkers steeds hechter. Vele Molukkers vereenzelvigden zich met het rood-wit-blauw en het Huis van Oranje. Het was een hechte relatie die grote gevolgen met zich zou meebrengen in de periode 1942-1949.

De rol van het eiland Ambon in WO 2
Tijdens de Japanse aanval op Nederlands-Indië (januari 1942) bevonden er zich zo’n 5.000 – 10.000 Molukse militairen (exacte cijfers ontbreken) in het KNIL. Zij woonden verspreid over de eilanden buiten de Molukken met vrouw en kinderen in de ‘tangsi’ (kazerne). Op Ambon zelf waren 2.600 KNIL-militairen gestationeerd aangevuld met 1.100 Australiërs. De KNIL-troepen, slechts voor een deel bestaande uit Molukkers, waren slecht uitgerust en beperkt geoefend. Bij de Japanse aanval die begon op 30 januari 1942 volgde binnen 24-uren de overgave. Toch voer in de haven van Ambon een Japanse mijnenveger op een mijn en zonk. Twee andere schepen raakten ernstig beschadigd. Als vergelding werden bij het vliegveld Laha meer dan 300 KNIL-militairen en Australiërs terechtgesteld. Ambon werd door de Japanners gezien als hun springplank richting Australië. Al op 19 februari 1942 werd de Australische stad Darwin zwaar gebombardeerd. In korte tijd kwamen 10.000-20.000 Japanse soldaten aan land wat al snel leidde tot grote problemen bij de voedselvoorziening op het eiland Ambon en omringende eilanden.

Tijdens de Japanse bezetting
Bij de capitulatie van het KNIL op Java op 8 maart 1942 geraakten in totaal ca. 56.500 KNIL soldaten in krijgsgevangenschap. Menig Molukse soldaat werd net als andere niet-Nederlanders aanvankelijk snel vrijgelaten zodat deze kon terugkeren naar de tangsi. Anderen (cijfers ontbreken) bleven in gevangenschap en werden veelal in april 1943 naar Surabaya gebracht. Daar werden zij gedwongen heiho (hulpsoldaat) te worden om vervolgens middels zeetransporten te worden ingezet bij de aanleg van vliegvelden op o.a. Ambon, Haruku en Ceram. Tot de Japanse capitulatie werden zij in slechte omstandigheden in werkkampen vastgehouden.
Op Ambon zelf werd het grootste deel van de Australische en KNIL-soldaten onder erbarmelijke omstandigheden vastgehouden. Er heerste een hartvochtig kampregime. Er is nauwelijks een krijgsgevangenkamp te noemen in de Pacific waar het aantal slachtoffers hoger is geweest dan op Ambon: twee-derde deel van de geïnterneerden stierf in het kamp. Cijfers ontbreken, behalve van de Australische kant. Van de 1.131 Australische soldaten die Ambon begin 1942 te hulp schoten overleefden 352 de oorlog. Na de Tweede Wereldoorlog is bij Ambon-stad een militair kerkhof verrezen waar de overleden Australiërs naast KNIL-soldaten een laatste rustplaats hebben gekregen. In totaal telt het militaire kerkhof ca. 2.000 graven.

Begraafplaats op Ambonweb 

Foto begraafplaats

Voor de werkzaamheden bij de vliegvelden werden eveneens Molukse jongeren door de Japanners gedwongen ingezet. Dorpsoudsten moesten er voor zorgen dat er steeds weer nieuwe werkkrachten beschikbaar waren en in de kleine dorpsgemeenschappen waar iedereen elkaar kende was onttrekken aan dit werken eigenlijk geen optie. Bovendien was het optreden van de Japanners meedogenloos. Van tijd tot tijd hielden de Japanners razzia’s met name onder christelijke Molukkers. Op het in bezit hebben een Nederlandse vlag, een foto van het Huis van Oranje, Nederlandse munten of KNIL-emblemen stonden strenge straffen.
Naarmate het tij in de Tweede Wereldoorlog keerde werd Ambon-stad bij herhaling door de Amerikanen gebombardeerd. Ook het zeetransport tussen de eilanden werd voortdurend aangevallen. Daardoor kwam de visserij vrijwel tot stilstand. De gedwongen voedselleveranties aan de Japanners, de verplichte tewerkstelling en het wegvallen van de zeetransporten eisten een zware tol onder de bevolking. Verarming en verhongering waren het gevolg.
De Molukse militairen (gegevens over aantallen ontbreken) die in krijgsgevangenschap bleven ondergingen hetzelfde zware lot als Nederlandse KNIL-militairen. Molukse KNIL-militairen die weigerden om heiho (hulpsoldaat) te worden (ook van hen ontbreken cijfers) werden opnieuw geïnterneerd en door de Japanners op één lijn gezet met Europeanen.

Bersiaptijd
Na de Japanse capitulatie op 15 augustus 1945 was een aantal Molukse krijgsgevangenen in staat om toe te treden tot het KNIL dat opnieuw geformeerd werd. Ook Molukkers die in de tangsi verblijf hadden gehad meldden zich opnieuw. Bijna altijd uit noodzaak omdat de tangsi’s op met name Java vrijwel direct na het uitroepen van de Indonesische onafhankelijkheid op 17 augustus 1945 door strijdgroepen van Indonesische jongeren (pemuda’s) werden aangevallen. Voor vele Indonesische jongeren waren de Molukse soldaten én hun gezinnen een verlengstuk van het door hen zo gehate Nederlandse koloniale gezag. In deze zogenaamde bersiap-periode vol met geweld en moordpartijen ondergingen velen Molukkers hetzelfde trieste lot als zovele Nederlanders en Indische-Nederlanders. Wat volgde was een bittere periode van 4 jaren waarbij beide partijen vol haat tegenover elkaar kwamen te staan. Op de Molukken zelf heerste een betrekkelijke rust zeker in vergelijking tot de situatie op Java. Het gevolg was dat bij de overdracht van de soevereiniteit van Nederland aan Indonesië op 27 december 1949 meer dan 4.000 Molukse KNIL-militairen mét hun gezinnen in de tangsi’s op Java machteloos langs de zijlijn stonden te midden van een vijandige omgeving.